opwegen tegen (v) (compenseren) | compenser (v) (compenseren) |
opwegen tegen (v) (nadeel) | équilibrer (v) (nadeel) |
opwegen tegen (v) (nadeel) | contrebalancer (v) (nadeel) |
opwegen tegen (v) (compenseren) | contrebalancer (v) (compenseren) |
opwegen tegen (v) (nadeel) | compenser (v) (nadeel) |
opwegen tegen (v) (compenseren) | équilibrer (v) (compenseren) |